Alleenstaande moeders met hun kinderen hebben beduidend minder te besteden hebben dan samenwonende of getrouwde moeders. Het inkomensverschil tussen alleenstaande moeders en moeders met een partner is de laatste jaren bovendien groter geworden. Dat komt onder meer doordat de toch al lagere arbeidsparticipatie van alleenstaande moeders ook minder sterk gegroeid is. Armoede, en ook langdurige armoede, komt onder alleenstaande moeders dan ook veel vaker voor dan onder moeders met een partner. Daar komt nog bij dat alleenstaande moeders minder vaak uit een situatie van armoede raken. Daarentegen weten zij wel eerder economisch zelfstandig te worden dan moeders met een partner. Deze laatste groep kiest vaker voor de zorg voor hun gezin, en werkt dan dus meer in deeltijd of helemaal niet.
Het persoonlijk inkomen van mannen en vooral vrouwen neemt toe bij verweduwing. Bij vrouwen spelen de Anw-uitkering en het aanvullend nabestaandenpensioen hierin een belangrijke rol. De toename van het persoonlijk inkomen vertaalt zich bij weduwen tot de AOW-leeftijd echter niet in een koopkrachtverbetering. Het weggevallen inkomen van hun partner slaat ondanks een eventueel nabestaandenpensioen een groot gat in hun portemonnee. Na de AOW-leeftijd is dit minder het geval en gaan vrouwen, net als mannen, er bij verweduwing in koopkracht iets op vooruit.
Dat vrouwen steeds vaker en meer werken, en daarmee vaker en meer pensioen opbouwen weerspiegelt zich in de grotere koopkracht van mannen die in 2018 weduwnaar werden vergeleken met mannen die bijna tien jaar eerder hun partner verloren. Bij vrouwen, en dan met name die tot de AOW-leeftijd is veel minder sprake van een betere koopkrachtpositie. De versobering van de Anw-uitkering in 2015 speelt deze weduwen, die hier veel vaker van afhankelijk zijn dan weduwnaars, parten.