In dit artikel wordt op basis van gegevens uit de Enquête beroepsbevolking 2005 bekeken in hoeverre de zorg voor jonge kinderen samenhangt met de bruto arbeidsparticipatie en de arbeidsduur. In de EBB wordt aan personen van 25-49 jaar met kinderen jonger dan dertien jaar gevraagd of zij op vaste doordeweekse dagen voor de kinderen zorgen. Met die vraag is een maatstaf beschikbaar of mensen echt de zorg voor hun jonge kinderen op zich nemen. Ook aan ouders met een ernstig ziek kind is gevraagd of zij regelmatig zorgen. Vaders zonder vaste zorgdagen hebben vrijwel allemaal een volledige baan. Vaders die wel zorgen, werken minder vaak en minder uren. Vooral hoger opgeleiden werken dan relatief weinig uren en combineren vaker arbeid en zorgtaken. Ruim 600 duizend mensen zorgen voor een zieke naaste. Tweederde hiervan is vrouw. De groep 50-54-jarigen telt de meeste personen die de zorg voor een naaste op zich genomen hebben. Het gaat meestal om de zorg voor een ouder. Bij deze zorg bestaat geen relatie met arbeidsdeelname. Mannen die zorgen voor een naaste, zien dit niet als reden om niet te werken. Bij zorg voor een gezinslid is dat bij vrouwen wel het geval.