Oorspr. titel: Kon ik maar weer een gewoon meisje zijn. - 1980 Dagboek van een meisje dat op 13-jarige leeftijd met haar moeder en twee broertjes in een Japans interneringskamp op Java, Nederlands-Indië, terechtkwam.
Autobiografie van de auteur aan de hand van fragmenten uit de dagboeken over zijn twee moeders, hun leven en lijden tijdens de Japanse bezetting van Nederlands Indië in het Jappenkamp Lampersari, en de daarop aansluitende vrijheidsrevolutie van de Indonesiërs in de zogenaamde 'Bersiap' tijd.
Ze was zeventien toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Tot dan toe had het feit dat Selma joods was geen grote rol in haar leven gespeeld, maar nu werd het ineens een kwestie van leven en dood. Hoewel ze in 1942 werd opgeroepen om zich te melden voor een werkkamp, wist ze daar onderuit te komen. Ze sloot zich aan bij het verzet: onder de naam Margareta van der Kuit, ofwel Marga, vervalste ze documenten en koerierde ze door het hele land. Verscheidene keren ontsnapte ze aan de nazi's, maar in juli 1944 werd ze verraden en via kamp Vught naar Ravensbrück getransporteerd. Anders dan haar zusje Clara en haar ouders overleefde ze de gruwelen van het .kamp. Al die tijd wist niemand dat ze joods was, en niemand kende haar echte naam. Pas na de oorlog durfde ze die weer uit te spreken: Selma.