
"J11 ttprtg \\.
(Ummsöau 2 |JuIt 1903.
I^o. 7.
Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw,
Onder Redactie van:
W. DRUCKER en Th. P. B HAVER.
••»••
iniiMih
Abonnementsprijs per 3 maanden
f 0.75
Voor België, 't overige Buitenland en
Ned.-Indië
, UW*
Afzonderlijke Nummers
H 0.05
I1MIIIIMIMI
I
Bureau van Redactie en Administratie:
Weesperzijde 14
AMSTERDAM.
Advertention per regel
Groote letters naar plaatruimte,
iïoekaankondigingen por regel..,.
en 4/3 maal.
Aanvragen en betrekkingen
f 0.15
„ 0.10
„ 0.05
IN II OUD:
Kindersterfte.
Congres voor Kinderbescherming'.
Dningt /e MM in te gaan.
Droef
Binnen de grenzetn
Literatuur.
Feuilleton : («cel.
Advertentiën.
TCiubMshtfh.
Vervolg en Slot.
Uit de verschillende tabellen, door Dr. Jonkers in zijn
brochure gegeven, Mrjken ten duidelijkste twee feiten, n.1. dat
de kindersterfte — ofschoon over liet algemeen ontzettend
hoog — in de groote steden verreweg die van het platte
land overtreft en dat bij de buiten-huwelijksche kinderen
de levenskans geringer is dan bij de binnen-echt-geborenen. Dit verschijnsel, in andere landen waargenomen,
herhaalt zich in het onze.
Zoo geeft de schrijver bijv. op, dat in de jaren
1876—'98 in Noorwegen van de duizend uit huwelijk
gesproten kinderen 93,6 in het eerste levensjaar ditaardsche tranendal weder vaarwel zeiden; in de steden bedroeg
het sterfte-cijfer 119.6 %<,; op het land 84.8. Voor de
natuurlijke kinderen waren die cijfers respectievelijk 150.3;
237 on 112.1
In een tabel, welke over drie tijdvakken van vijf
jaren nl. 85-90, 90-95, en 95-1900 een beeld ontwerpt
van de sterfte over al onze provinciën, alsook over het
geheele land, vinden wij, dat van elke 1000 huwelijksspruiten binnen het eerste levensjaar stierven 171.4; 163.2
en 150.8, een geregelde daling dus; van de buiten-echtgeborenen stierven van elk duizendtal in 85-90 maar 270.4,
van 90-95 nog 249.4 en 233.6 in het laatste vijftal der
vorige eeuw; ook wel dalende ten opzichte van elkander,
maar ontzettend veel overtreffende de eerstgenoemde groep.
Wanneer men nu daarnaast weet, dat — om maar
één tijdperk te noemen — van 95-'00 op elke 1000 wettige geboorten reeds 42.9 als levenloos werden aangegeven,
terwijl dit cijfer voor de buitenhuwelijksche kinderen tot
82.6 steeg, dan kan men zich een flauw begrip vormen
van de om niet doorgemaakte zwangerschappen, van al
het leed en den angst door sommigen uitgestaan, die
gaarne hun kroost zagen behouden blijven of . . . of . . .
van de onverschilligheid dergenen, die bij haar groote
vruchtbaarheid zich gelukkig prijzen „het kerkhof te baat
te hebben".
Wy citeerden in ons vorig artikel reeds de woorden
van Dr. Jonkers, waar hij deze groote kindersterfte, zoo
bijzonder ongunstig voor de wichtjes, die de wereld beschouwt als ongepermitteerd aangekomen, toeschrijft voor
een deel aan niet-natuurlijke oorzaken. De sociaal-economische omstandigheden spelen hierbij een voorname rol.
Niet genoemd door dezen auteur, doch ons telkenmale voorden geest zwevende bij het overblikken, bestudeeren en
vergelijken van de verschillende overzichten en gewis van
zeer grooten invloed is ook: de Tweeërlei Moraal.
Zeker, wij gelooven met den schrijver, dat de sociaaleconomische omstandigheden belangrijk op den groei en
bloei van zeer jonge kinderen inwerken, waardoor dus
verband bestaat tusschen welvaart, geboorte en kindersterfte, een stelling, die versterkt wordt door eenige staatjes
over groote steden, waaruit blijkt, dat in de arme buurten
de kindersterfte 1'/., maal zoo groot is als in de gegoede
wijken, zoowel tijdens het eerste als tot en met het 4e
levensjaar. Maar deze sociaal-economische omstandigheden
doen zich niet in grooter mate gevoelen bij de zwangere
ongchuwdo dan bij de zwar.gere gehuwde. Zoo er al verschil is tusschen de a.s. moeders, dan heeft de ongehuwde
althans in de eerste maanden harer zwangerschap, veel
meer kans op voldoend levensonderhoud dan de gehuwde.
De vrouw uit de arme klassen, die kind op kind ter
wereld brengt, doch van de luttele guldens, waarmee zij
in haar huishouden de taak van financierster moet volbrengen, en daarbij zich zelf dikwijls op den achtergrond
plaatst, kan onmogelijk voldoende gevoed worden om naast
onderhoud voor eigen lichaam, nog bovendien een wordend
leven te vormen, zelfs niet als zij het haar rechtmatig
toekomende aandeel van eiken maaltijd voor zich behoudt,
ja niet eens, wanneer zij — naar buiten spelende de
zelfopofferende — achter de hand zich eenigermate schadeloos stelt.
De ongehuwde zwangere vrouw daarentegen, (wij
spreken over beiden natuurlijk als collectief) bekleedt
veelal eenige betrekking, hetzij als dienstbode, winkel-
(Ummsöau 2 |JuIt 1903.
I^o. 7.
Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw,
Onder Redactie van:
W. DRUCKER en Th. P. B HAVER.
••»••
iniiMih
Abonnementsprijs per 3 maanden
f 0.75
Voor België, 't overige Buitenland en
Ned.-Indië
, UW*
Afzonderlijke Nummers
H 0.05
I1MIIIIMIMI
I
Bureau van Redactie en Administratie:
Weesperzijde 14
AMSTERDAM.
Advertention per regel
Groote letters naar plaatruimte,
iïoekaankondigingen por regel..,.
en 4/3 maal.
Aanvragen en betrekkingen
f 0.15
„ 0.10
„ 0.05
IN II OUD:
Kindersterfte.
Congres voor Kinderbescherming'.
Dningt /e MM in te gaan.
Droef
Binnen de grenzetn
Literatuur.
Feuilleton : («cel.
Advertentiën.
TCiubMshtfh.
Vervolg en Slot.
Uit de verschillende tabellen, door Dr. Jonkers in zijn
brochure gegeven, Mrjken ten duidelijkste twee feiten, n.1. dat
de kindersterfte — ofschoon over liet algemeen ontzettend
hoog — in de groote steden verreweg die van het platte
land overtreft en dat bij de buiten-huwelijksche kinderen
de levenskans geringer is dan bij de binnen-echt-geborenen. Dit verschijnsel, in andere landen waargenomen,
herhaalt zich in het onze.
Zoo geeft de schrijver bijv. op, dat in de jaren
1876—'98 in Noorwegen van de duizend uit huwelijk
gesproten kinderen 93,6 in het eerste levensjaar ditaardsche tranendal weder vaarwel zeiden; in de steden bedroeg
het sterfte-cijfer 119.6 %<,; op het land 84.8. Voor de
natuurlijke kinderen waren die cijfers respectievelijk 150.3;
237 on 112.1
In een tabel, welke over drie tijdvakken van vijf
jaren nl. 85-90, 90-95, en 95-1900 een beeld ontwerpt
van de sterfte over al onze provinciën, alsook over het
geheele land, vinden wij, dat van elke 1000 huwelijksspruiten binnen het eerste levensjaar stierven 171.4; 163.2
en 150.8, een geregelde daling dus; van de buiten-echtgeborenen stierven van elk duizendtal in 85-90 maar 270.4,
van 90-95 nog 249.4 en 233.6 in het laatste vijftal der
vorige eeuw; ook wel dalende ten opzichte van elkander,
maar ontzettend veel overtreffende de eerstgenoemde groep.
Wanneer men nu daarnaast weet, dat — om maar
één tijdperk te noemen — van 95-'00 op elke 1000 wettige geboorten reeds 42.9 als levenloos werden aangegeven,
terwijl dit cijfer voor de buitenhuwelijksche kinderen tot
82.6 steeg, dan kan men zich een flauw begrip vormen
van de om niet doorgemaakte zwangerschappen, van al
het leed en den angst door sommigen uitgestaan, die
gaarne hun kroost zagen behouden blijven of . . . of . . .
van de onverschilligheid dergenen, die bij haar groote
vruchtbaarheid zich gelukkig prijzen „het kerkhof te baat
te hebben".
Wy citeerden in ons vorig artikel reeds de woorden
van Dr. Jonkers, waar hij deze groote kindersterfte, zoo
bijzonder ongunstig voor de wichtjes, die de wereld beschouwt als ongepermitteerd aangekomen, toeschrijft voor
een deel aan niet-natuurlijke oorzaken. De sociaal-economische omstandigheden spelen hierbij een voorname rol.
Niet genoemd door dezen auteur, doch ons telkenmale voorden geest zwevende bij het overblikken, bestudeeren en
vergelijken van de verschillende overzichten en gewis van
zeer grooten invloed is ook: de Tweeërlei Moraal.
Zeker, wij gelooven met den schrijver, dat de sociaaleconomische omstandigheden belangrijk op den groei en
bloei van zeer jonge kinderen inwerken, waardoor dus
verband bestaat tusschen welvaart, geboorte en kindersterfte, een stelling, die versterkt wordt door eenige staatjes
over groote steden, waaruit blijkt, dat in de arme buurten
de kindersterfte 1'/., maal zoo groot is als in de gegoede
wijken, zoowel tijdens het eerste als tot en met het 4e
levensjaar. Maar deze sociaal-economische omstandigheden
doen zich niet in grooter mate gevoelen bij de zwangere
ongchuwdo dan bij de zwar.gere gehuwde. Zoo er al verschil is tusschen de a.s. moeders, dan heeft de ongehuwde
althans in de eerste maanden harer zwangerschap, veel
meer kans op voldoend levensonderhoud dan de gehuwde.
De vrouw uit de arme klassen, die kind op kind ter
wereld brengt, doch van de luttele guldens, waarmee zij
in haar huishouden de taak van financierster moet volbrengen, en daarbij zich zelf dikwijls op den achtergrond
plaatst, kan onmogelijk voldoende gevoed worden om naast
onderhoud voor eigen lichaam, nog bovendien een wordend
leven te vormen, zelfs niet als zij het haar rechtmatig
toekomende aandeel van eiken maaltijd voor zich behoudt,
ja niet eens, wanneer zij — naar buiten spelende de
zelfopofferende — achter de hand zich eenigermate schadeloos stelt.
De ongehuwde zwangere vrouw daarentegen, (wij
spreken over beiden natuurlijk als collectief) bekleedt
veelal eenige betrekking, hetzij als dienstbode, winkel-