
25e Jaargang.
Woensdag 16 Mei 1917.
No. 4.
Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw*
Onder Redactie van: W. DRUCKER en J. S. R. BAERVELDT—HAVER.
Abeflnemeatsprijs per 3 maanden. .
'
IMIndli
.clfzonderltyfce Nummers
f 0.75
„0.85
„ 0.Q5
Bureau van Redactie en Administratie:
ROELOF HARTSTRAAT 131
-
AMSTERDAM.
-
Advertentie^ per regel
f a.18
Groote letters naar plaatsruimte,
neekaaafcoadlglng per regel (en 4/3 maal) „ 0.1 •
Aanvragen en betrekkingen
„ MS
INHOUD:
Een belangrijke discussie.
Proefstemming om „stemming" te maken?
Congresindrukken.
Daar was hij niet voor grootgebraoht.
In- en Uitvallen.
Binnen de Grenzen,
Uit den Vreemde.
Een belangrijke discussie.
Nauw was in 1915 het „Nat. Comité tot wijziging van
«de artt. 57—69 der Grondwet" geconstitueerd, of de partijen der uiterst© linkerzijde, bevreesd voor haar Grondwetsherziening, peinsden op middelen om, zonder Grondwetswijziging van die artikelen, het parlement toch een
zekere medezeggingschap in de buitenlandsche zaken te
doen verkrijgen. Kort daarna luidden de heeren Limburg
en v. Leeuwen bij de Tweede Kamer deze materie in.
Daarmede werd de actie tegen deze artikelen voor zooverre
.benadeeld, dat partijgenooten van beide Kamerleden, als
..goed-gedresseerde volgelingen, zich aan haar hadden te
•onttrekken. Ten koste van alles moest de op stapel-staan4e Grondwet er door; de daarin niet-opgenomen hoogst
.gewichtige aangelegenheden zou men later wel door een
achterdeurtje zien binnen te halenen zoo dit niet lukte....
. was in elk geval het volk, met zijn nu juist niet helder
•begrip omtrent dergelijke hoogere politiek, tevreden gesteld. Deze quaestie nu, die aan de orde gesteld moest
•worden voor de aanstaande verkiezingen, door den heer
v. Leeuwen 8 Mei 1.1. in de Tweede Kamer ter tafel geibracht en wel in den vorm van een voorstel, luidendte:
,,De Kamer,
van oordeel dat toet algemeen belang verlangt, dat haar
aandeel in het bestuur der buitenlandsche betrekkingen
wordt vergroot,
van oordeel dat daartoe in verband met de bepalingen
van de artikelen 57, 58 en 59 dier Grondwet de toepassing
van artikel 119 der Grondwet noodig is,
besluit eene Commissie te benoemen als bedoeld in artikel 96 van het Reglement van Orde der Tweede Kamer.'"
benoemd art. 119 luidt:
„Andere voordragten, dan voorstellen van we', kunnen
door elke Kamer afzonderlijk aan den Koning worden gedaan. "
De idee in dit voorstel nedergelegd deze: de Kamer verzoeke der Koningin een Commissie uit haar midden aan
te wijzen, die het recht heeft aan Buitenl. Zaken de door
haar noodig geoordeelde inlichtingen te vragen; het recht
om in overleg te treden met den Minister over door dezen
of de Commissie aanhangig gemaakte zaken; „de plicht
om over alle maatregelen betreffende het buitenland, met
.inbegrip van de begrooting van Buitenlandsche Zaken,
verslag uit te brengen aan de Kamer"; de plicht van geheimhouding in die gevallen, dat de zaken nog niet in het
stadium van behandeling zijn gekomen.
Al dadelijk valtmier op, dat deze democraten de Grondwetsherziening hebben laten passeeren zonder de ook in
hun oog senieuse belangen van het volk te verdedigen,
ja zelfs van deze te gewagen, en thans als gunst de Koningin beproeven af te bedelen datgene waarop het volk
als recht aanspraak mag maken. Wat de zaak voor de
democraten er niet sterker op maakt, zijn de, ter motiveering van zijn voorstel door den heer v. L. aangebrachte
citaten van Prof. Kernkamp, wijlen Dr. Bos, Staatsraad
Struycken, enz., die allen zonder onderscheid de verhouding wraken, die in het heden bestaat tusschen Regeering en Parlement, welke hoe langer hoe meer dreigt te
worden die van een autoritair bestuur en een hoogstens
raadgevend lichaam. Deze positie op 9 December 1915 in
een paar woorden uitgedrukt uöor Minister Cort v. d.
Linden:
„Het is ongetwijfeld waar, dat de verhouding .tusschen
Regeering en Staten-Generaal niet is als in normale tijden.
De invloed van de Staten-Generaal is verzwakt; de invloedi
van de Regeering op 's lands zaken is versterkt."
Deze door den voorsteller aangehaalde, allenvege geconstateerde verslapping van het voitksolement m de regeering, veroordeelt in zake de Grondwetsherziening ten
sterkste de Volksvertegenwoordigers, die, den toestand
kennende, zich niet de minste moeite gaven om voor den
vervolge een dergelijken anti-democratischen toestand te
voorkomen. Zoo toch het verband tusschen beide negeerlichamen was verbroken, dit te wijten aan de algeheele
onbekendheid van de Tweede Kamer omtrent de buitenlandsche zaken.
Woensdag 16 Mei 1917.
No. 4.
Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw*
Onder Redactie van: W. DRUCKER en J. S. R. BAERVELDT—HAVER.
Abeflnemeatsprijs per 3 maanden. .
'
.clfzonderltyfce Nummers
f 0.75
„0.85
„ 0.Q5
Bureau van Redactie en Administratie:
ROELOF HARTSTRAAT 131
-
AMSTERDAM.
-
Advertentie^ per regel
f a.18
Groote letters naar plaatsruimte,
neekaaafcoadlglng per regel (en 4/3 maal) „ 0.1 •
Aanvragen en betrekkingen
„ MS
INHOUD:
Een belangrijke discussie.
Proefstemming om „stemming" te maken?
Congresindrukken.
Daar was hij niet voor grootgebraoht.
In- en Uitvallen.
Binnen de Grenzen,
Uit den Vreemde.
Een belangrijke discussie.
Nauw was in 1915 het „Nat. Comité tot wijziging van
«de artt. 57—69 der Grondwet" geconstitueerd, of de partijen der uiterst© linkerzijde, bevreesd voor haar Grondwetsherziening, peinsden op middelen om, zonder Grondwetswijziging van die artikelen, het parlement toch een
zekere medezeggingschap in de buitenlandsche zaken te
doen verkrijgen. Kort daarna luidden de heeren Limburg
en v. Leeuwen bij de Tweede Kamer deze materie in.
Daarmede werd de actie tegen deze artikelen voor zooverre
.benadeeld, dat partijgenooten van beide Kamerleden, als
..goed-gedresseerde volgelingen, zich aan haar hadden te
•onttrekken. Ten koste van alles moest de op stapel-staan4e Grondwet er door; de daarin niet-opgenomen hoogst
.gewichtige aangelegenheden zou men later wel door een
achterdeurtje zien binnen te halenen zoo dit niet lukte....
. was in elk geval het volk, met zijn nu juist niet helder
•begrip omtrent dergelijke hoogere politiek, tevreden gesteld. Deze quaestie nu, die aan de orde gesteld moest
•worden voor de aanstaande verkiezingen, door den heer
v. Leeuwen 8 Mei 1.1. in de Tweede Kamer ter tafel geibracht en wel in den vorm van een voorstel, luidendte:
,,De Kamer,
van oordeel dat toet algemeen belang verlangt, dat haar
aandeel in het bestuur der buitenlandsche betrekkingen
wordt vergroot,
van oordeel dat daartoe in verband met de bepalingen
van de artikelen 57, 58 en 59 dier Grondwet de toepassing
van artikel 119 der Grondwet noodig is,
besluit eene Commissie te benoemen als bedoeld in artikel 96 van het Reglement van Orde der Tweede Kamer.'"
benoemd art. 119 luidt:
„Andere voordragten, dan voorstellen van we', kunnen
door elke Kamer afzonderlijk aan den Koning worden gedaan. "
De idee in dit voorstel nedergelegd deze: de Kamer verzoeke der Koningin een Commissie uit haar midden aan
te wijzen, die het recht heeft aan Buitenl. Zaken de door
haar noodig geoordeelde inlichtingen te vragen; het recht
om in overleg te treden met den Minister over door dezen
of de Commissie aanhangig gemaakte zaken; „de plicht
om over alle maatregelen betreffende het buitenland, met
.inbegrip van de begrooting van Buitenlandsche Zaken,
verslag uit te brengen aan de Kamer"; de plicht van geheimhouding in die gevallen, dat de zaken nog niet in het
stadium van behandeling zijn gekomen.
Al dadelijk valtmier op, dat deze democraten de Grondwetsherziening hebben laten passeeren zonder de ook in
hun oog senieuse belangen van het volk te verdedigen,
ja zelfs van deze te gewagen, en thans als gunst de Koningin beproeven af te bedelen datgene waarop het volk
als recht aanspraak mag maken. Wat de zaak voor de
democraten er niet sterker op maakt, zijn de, ter motiveering van zijn voorstel door den heer v. L. aangebrachte
citaten van Prof. Kernkamp, wijlen Dr. Bos, Staatsraad
Struycken, enz., die allen zonder onderscheid de verhouding wraken, die in het heden bestaat tusschen Regeering en Parlement, welke hoe langer hoe meer dreigt te
worden die van een autoritair bestuur en een hoogstens
raadgevend lichaam. Deze positie op 9 December 1915 in
een paar woorden uitgedrukt uöor Minister Cort v. d.
Linden:
„Het is ongetwijfeld waar, dat de verhouding .tusschen
Regeering en Staten-Generaal niet is als in normale tijden.
De invloed van de Staten-Generaal is verzwakt; de invloedi
van de Regeering op 's lands zaken is versterkt."
Deze door den voorsteller aangehaalde, allenvege geconstateerde verslapping van het voitksolement m de regeering, veroordeelt in zake de Grondwetsherziening ten
sterkste de Volksvertegenwoordigers, die, den toestand
kennende, zich niet de minste moeite gaven om voor den
vervolge een dergelijken anti-democratischen toestand te
voorkomen. Zoo toch het verband tusschen beide negeerlichamen was verbroken, dit te wijten aan de algeheele
onbekendheid van de Tweede Kamer omtrent de buitenlandsche zaken.