

42
EVO
vrouw in dat zijn wereldsch sacrament? „De wereld lacht
om de grieven der echtelingen onderling," zegt hij, als Marie
Blanche spreekt van scheiding aanvragen tegenover graaf
Grommelain, maar er is één grief waarom zij niet lacht;
één, haar aangedaan : do echtscheiding. Vele, zeer vele zijn
de gevallen, waarbij de man is doordraaier, de vrouw
lichtekooi, de wereld voelt zich daardoor echter niet in het
minst gechoqueerd; waarom ook, die twee toch, die doordraaier en die lichtekooi vormen een gezin, de prototype
van de door de wereld voorgeschreven menschelijke bestemming; zij hebben zich gestoken in de regimentsuniform,
en de zaken hoogst fatsoenlijk gearrangeerd. Versta mij
goed, kindlief: vrouwen alleen zijn niet in tel. Voor de
„high life" bestaat de vrouw niet, tenzij zij binnenkomt gepaard met een man. . . . Zie op wat onheusche wijze men
ontvangt na haar scheiding Mme de Cridsieux, en toch,
en toch haar gedrag is onberispelijk. ... Ik zeg u en ik
zal het herhalen tot in het oneindige: voor de vrouw
slechts één kans, één positie, één rol: gehuwd te zijn en
gehuwd te blijven. In het huwelijk kan zij doen wat zij wil,
gaan van kwaad tot erger, zelfs zonder haar zaken geheim
te houden, op voorwaarde slechts dat zij zich het air geeft
van ze geheim te willen houden. Men weet immers wel,
dat elk heeft zijn zwakheden en hartstochten. Waarom
dan zou men onwillig zijn te veinzen, dat men dezen niet
bemerkt, als daar niet plaats heeft tot zien dwingende
ostentatie 't . . .
Het eenigste waarvoor de maatschappij zich occupeert is,
dat zij niet in de eerste plaats aansprakelijk zich heeft te
stellen voor de gedragingen der vrouwen die zij ontvangt.
Volgaarne blijft zij borg voor elk harer, zoo daar maar is
een principaal, een echtgenoot. En ook van dezen eischt
men zoo weinig; slechts dat hij verdraagt al wat hem overkomt, duldt wat is en moet blijven een publiek geheim,
nooit verstoord door kinderachtig gejank de delicate harmonie, het gereserveerde, zoo eigen aan fatsoenlijke lui...
Maar schouw rondom u, sla den blik op onze omgeving, onze kennissen! Doe de rondte in die wereld waar
slechts worden toegelaten personen van aanzien, van
talenten, van geboorte; waar gaat rij aan rij hoogheid en
elegance, op wier recepties men het een gunst acht te
mogen komen en die men inviteert allerwege .... Zoek,
snuffel, ga op uw vingers na wat die salons frequenteert,
en zeg mij dan, of gij niet tot de conclusie moet komen
dat minstens een van de twee „mondaines" alleen daarom
getolereerd wordt, wijl zij is gehuwd, wijl zij heeft achter
zich één die zich voor haar heeft borg te stellen....
Begrijp het goed: het huwelijk is alles, de man slechts
een aanhangsel!.. . Wat doet het er toe, of hij is al dan
niet een schoft! Het is immers niet ter wille van de persoon hunner echtgenooten, dat men recipieert die vrouwen
van twijfelachtige zedelijkheid, want, ook hen weet men
niet zuiver, hetzij men ze dan beschuldigt van idiotisme
of van lage complaisance .... Neen, neen, niet het individu, maar het onpersoonlijk huwelijk, het huwelijk dat is
huwelijk te midden van de grootste vuilheden, dat blijft
huwelijk, trots zijn meer of minder voorkomende ontrouw,
onverschillig of deze geschieden om goud of om niet, dat
is de vrijgeleide, de lijfgarde, het jmlladium!"
L'armature is een realistische roman en de taal er van is
realistisch, dat zegt alles, dat zegt, dat wij voor ons hebben
waarheid — snijdende, scherpe, stekende waarheid misschien,
UTIE.
het zij zoo, maar toch waarheid — een stuk werkelijkheid,
een greep uit het negentiende-eeuwsche menschenleven.
Waarheid! ja; een greep uit het menschenleven! ja,
maar eene die hoorde te blijven verborgen, diep begraven
onder modder, met daarover wat malsch gras en wat weiriekende bloemen, zeggen de tegenstanders van dat soort
literatuur, die terug verlangen den ethischen, idoalistischen
roman, daarbij geheel en al vergetende, dat het realisme
is de met opredderingszucht bezielde, voor ware schoonheid
blakende spruit van het dommelende idealisme, de Vishnoe
die komt terecht zetten wat Brahma niet bij machte is
geweest te houden in het rechte spoor; dat de degouteerende toestanden niet zijn ontstaan uit den realistischen
roman, edoch de realistische roman is ontsproten uit de
onder het idealisme opgeschotene degouteerende toestanden.
Fransche zeden, louter Fransch, niet thuisbehoorende
op Hollandschen bodem ! roepen de Nederlandsche ethicussen, wier oog zoo gaarne zich sluit voor ontuchtige zaken,
wier oor ontvliedt onreine dingen en die vermeenen daarmede te kunnen oplossen maatschappelijke misstanden.
Laten wij echter aannemen met hen — en wij doen dit
van harte — dat de Nederlanders zijn oneindig zedelijker,
minder hartstochtelijk, minder wuft dan onze Zuidelijke
naburen, dan nog blijft er op sexueel gebied in Paul
Hervieu's werk veel wat ook voor ons is realisme ; zijn
Catherine Saffre is een Nederlandsche type, mocht zijn
een Hollandsche vrouw. Edoch, bij VArmature is vleeschelijke lust geen hoofdmotief; nummer 1 is daarin: het
gouden beslag, dat kent noch taal, noch zeden, dat zoowel
is Fransch als Russisch, Turksch als Nederlandsch, en
daarom is een spiegel voor alle volken en alle natiën.
Niet bij dit volk en niet bij dat volk is genegenheid
de keten die vastschakelt de maatschappij, maar bij allen en
allen heet zij belang, geldelijk belang. Niet kinderen der
liefde zijn wij, edoch telgen van de „struggle for life." Bij
herediteit gewordt ons belangzucht, en het atavisme doorzijpelt ons met gouddorst. Er zijn uitzonderingen, zeker,
maar zij verdwijnen onder de massa.
Er is iets droefs in die bekentenis; moet zij daarom
worden verbloemd 't Paul Hervieu gevolgd hebbende bij zijn
anatomische les, met hem geopereerd hebbende die in kracht
en leeftijd zoo verschillende lichamen, begrijpen wij dat
daar, onder hen, die reeds meermalen den blik sloegen
in de maatschappelijke snijkamer, velen zich hebben gevormd
tot een secte die verlangt verdwijning van alle glinsterend
kapitaal, niet meer wil hooren van bruidschat, van huwelijksvoorwaarden, van erfrecht. Oneindig beter verstaan
wij hun handen ballen, hun alles willen vergruizelen bij
het zien in wat poel de mensch is geleid door het goud —
al gelooven wij dan ook volstrekt niet dat de wereld is
te zetten op het rechte pad met één ruk, al moge deze
dan ook zijn nog zóó forsch — dan het zoetsappig, lakonieke
gekweel van anti-realisten en romantiekers, die meenen
te kunnen hervormen de menschheid met van deugd gewagende verhalen, poëtische zangen en zielverhefïende
muziek, alle zoovele geneesmiddelen welke een eeuwenoude ervaring heeft geplaatst op de rij der palliatieven van
het zwakst allooi.
Zoo daar echter on-ingeefbaar is een heel de constructie omkeerend medicijn, zoo daar niet baat wat
laurierkers, wat laudanum, wat dan? Want er moet toch
ergens zijn een geneesmiddel; geen sociaal kwaad, waar-
EVO
vrouw in dat zijn wereldsch sacrament? „De wereld lacht
om de grieven der echtelingen onderling," zegt hij, als Marie
Blanche spreekt van scheiding aanvragen tegenover graaf
Grommelain, maar er is één grief waarom zij niet lacht;
één, haar aangedaan : do echtscheiding. Vele, zeer vele zijn
de gevallen, waarbij de man is doordraaier, de vrouw
lichtekooi, de wereld voelt zich daardoor echter niet in het
minst gechoqueerd; waarom ook, die twee toch, die doordraaier en die lichtekooi vormen een gezin, de prototype
van de door de wereld voorgeschreven menschelijke bestemming; zij hebben zich gestoken in de regimentsuniform,
en de zaken hoogst fatsoenlijk gearrangeerd. Versta mij
goed, kindlief: vrouwen alleen zijn niet in tel. Voor de
„high life" bestaat de vrouw niet, tenzij zij binnenkomt gepaard met een man. . . . Zie op wat onheusche wijze men
ontvangt na haar scheiding Mme de Cridsieux, en toch,
en toch haar gedrag is onberispelijk. ... Ik zeg u en ik
zal het herhalen tot in het oneindige: voor de vrouw
slechts één kans, één positie, één rol: gehuwd te zijn en
gehuwd te blijven. In het huwelijk kan zij doen wat zij wil,
gaan van kwaad tot erger, zelfs zonder haar zaken geheim
te houden, op voorwaarde slechts dat zij zich het air geeft
van ze geheim te willen houden. Men weet immers wel,
dat elk heeft zijn zwakheden en hartstochten. Waarom
dan zou men onwillig zijn te veinzen, dat men dezen niet
bemerkt, als daar niet plaats heeft tot zien dwingende
ostentatie 't . . .
Het eenigste waarvoor de maatschappij zich occupeert is,
dat zij niet in de eerste plaats aansprakelijk zich heeft te
stellen voor de gedragingen der vrouwen die zij ontvangt.
Volgaarne blijft zij borg voor elk harer, zoo daar maar is
een principaal, een echtgenoot. En ook van dezen eischt
men zoo weinig; slechts dat hij verdraagt al wat hem overkomt, duldt wat is en moet blijven een publiek geheim,
nooit verstoord door kinderachtig gejank de delicate harmonie, het gereserveerde, zoo eigen aan fatsoenlijke lui...
Maar schouw rondom u, sla den blik op onze omgeving, onze kennissen! Doe de rondte in die wereld waar
slechts worden toegelaten personen van aanzien, van
talenten, van geboorte; waar gaat rij aan rij hoogheid en
elegance, op wier recepties men het een gunst acht te
mogen komen en die men inviteert allerwege .... Zoek,
snuffel, ga op uw vingers na wat die salons frequenteert,
en zeg mij dan, of gij niet tot de conclusie moet komen
dat minstens een van de twee „mondaines" alleen daarom
getolereerd wordt, wijl zij is gehuwd, wijl zij heeft achter
zich één die zich voor haar heeft borg te stellen....
Begrijp het goed: het huwelijk is alles, de man slechts
een aanhangsel!.. . Wat doet het er toe, of hij is al dan
niet een schoft! Het is immers niet ter wille van de persoon hunner echtgenooten, dat men recipieert die vrouwen
van twijfelachtige zedelijkheid, want, ook hen weet men
niet zuiver, hetzij men ze dan beschuldigt van idiotisme
of van lage complaisance .... Neen, neen, niet het individu, maar het onpersoonlijk huwelijk, het huwelijk dat is
huwelijk te midden van de grootste vuilheden, dat blijft
huwelijk, trots zijn meer of minder voorkomende ontrouw,
onverschillig of deze geschieden om goud of om niet, dat
is de vrijgeleide, de lijfgarde, het jmlladium!"
L'armature is een realistische roman en de taal er van is
realistisch, dat zegt alles, dat zegt, dat wij voor ons hebben
waarheid — snijdende, scherpe, stekende waarheid misschien,
UTIE.
het zij zoo, maar toch waarheid — een stuk werkelijkheid,
een greep uit het negentiende-eeuwsche menschenleven.
Waarheid! ja; een greep uit het menschenleven! ja,
maar eene die hoorde te blijven verborgen, diep begraven
onder modder, met daarover wat malsch gras en wat weiriekende bloemen, zeggen de tegenstanders van dat soort
literatuur, die terug verlangen den ethischen, idoalistischen
roman, daarbij geheel en al vergetende, dat het realisme
is de met opredderingszucht bezielde, voor ware schoonheid
blakende spruit van het dommelende idealisme, de Vishnoe
die komt terecht zetten wat Brahma niet bij machte is
geweest te houden in het rechte spoor; dat de degouteerende toestanden niet zijn ontstaan uit den realistischen
roman, edoch de realistische roman is ontsproten uit de
onder het idealisme opgeschotene degouteerende toestanden.
Fransche zeden, louter Fransch, niet thuisbehoorende
op Hollandschen bodem ! roepen de Nederlandsche ethicussen, wier oog zoo gaarne zich sluit voor ontuchtige zaken,
wier oor ontvliedt onreine dingen en die vermeenen daarmede te kunnen oplossen maatschappelijke misstanden.
Laten wij echter aannemen met hen — en wij doen dit
van harte — dat de Nederlanders zijn oneindig zedelijker,
minder hartstochtelijk, minder wuft dan onze Zuidelijke
naburen, dan nog blijft er op sexueel gebied in Paul
Hervieu's werk veel wat ook voor ons is realisme ; zijn
Catherine Saffre is een Nederlandsche type, mocht zijn
een Hollandsche vrouw. Edoch, bij VArmature is vleeschelijke lust geen hoofdmotief; nummer 1 is daarin: het
gouden beslag, dat kent noch taal, noch zeden, dat zoowel
is Fransch als Russisch, Turksch als Nederlandsch, en
daarom is een spiegel voor alle volken en alle natiën.
Niet bij dit volk en niet bij dat volk is genegenheid
de keten die vastschakelt de maatschappij, maar bij allen en
allen heet zij belang, geldelijk belang. Niet kinderen der
liefde zijn wij, edoch telgen van de „struggle for life." Bij
herediteit gewordt ons belangzucht, en het atavisme doorzijpelt ons met gouddorst. Er zijn uitzonderingen, zeker,
maar zij verdwijnen onder de massa.
Er is iets droefs in die bekentenis; moet zij daarom
worden verbloemd 't Paul Hervieu gevolgd hebbende bij zijn
anatomische les, met hem geopereerd hebbende die in kracht
en leeftijd zoo verschillende lichamen, begrijpen wij dat
daar, onder hen, die reeds meermalen den blik sloegen
in de maatschappelijke snijkamer, velen zich hebben gevormd
tot een secte die verlangt verdwijning van alle glinsterend
kapitaal, niet meer wil hooren van bruidschat, van huwelijksvoorwaarden, van erfrecht. Oneindig beter verstaan
wij hun handen ballen, hun alles willen vergruizelen bij
het zien in wat poel de mensch is geleid door het goud —
al gelooven wij dan ook volstrekt niet dat de wereld is
te zetten op het rechte pad met één ruk, al moge deze
dan ook zijn nog zóó forsch — dan het zoetsappig, lakonieke
gekweel van anti-realisten en romantiekers, die meenen
te kunnen hervormen de menschheid met van deugd gewagende verhalen, poëtische zangen en zielverhefïende
muziek, alle zoovele geneesmiddelen welke een eeuwenoude ervaring heeft geplaatst op de rij der palliatieven van
het zwakst allooi.
Zoo daar echter on-ingeefbaar is een heel de constructie omkeerend medicijn, zoo daar niet baat wat
laurierkers, wat laudanum, wat dan? Want er moet toch
ergens zijn een geneesmiddel; geen sociaal kwaad, waar-