EVOLUTIE
155
om inderdaad sociale rechtvaardigheid te kunnen toepassen
— als eisch stelden: vrouwenkiesrecht, hadden wij nog
niet, althans niet als groep. Jammer maar, dat de jeugd
van dien Bond — hoogstwaarschijnlijk althans — nog wel
een beletsel zal zijn, om bij de a. s. verkiezingen krachtig
op te treden.
Dan valt te wijzen op de poging onder de leden der
Ned. Herv. Kerk, om bij de vrouwen belangstelling te
wekken voor haar kerkelijk kiesrecht. Wel beeft dit —
zooals velen harer beweren — niets te maken met politiek kiesrecht en - — inderdaad — men kan vóór het een
en tegen het ander zijn, maar de logica zal menigeen, die
met de Kerk begint, doen eindigen met Gemeente en Staat.
Te betreuren echter achten wij het, dat in de gelederen der vrouwen zei ven — ofschoon misschien bij het
sterk toenemen van het aantal leden en afdeelingen een
weinig meer gereglementeer noodig was — een zucht tot
discipline van enkelen over velen is ontstaan, gelijk blijkt
uit de op de jongste jaarvergadering der Vereeniging voor
vrouwenkiesrecht gewijzigde statuten, waarbij de autonomie
der afdeelingen geheel aan banden is gelegd en de ontplooiing der krachten wordt belemmerd.
Toch, summa summarum zijn wij op dit gebied vooruitgegaan ; het sterkst zeker wel in de oogen van hen,
die in quantiteit meer nog dan in qualiteit kracht zoeken
en van hen, die — gelijk de meeste politici helaas —
een eisch pas rechtvaardig gaan vinden, althans de moeite
waard, om er hun aandacht aan te schenken, wanneer
velen dien eisch doen hooren, alsof recht ware wat juist
de meerderheid wil! Voor deze beide groepen zal het van
grooter beteekenis zijn dan voor ons, dat de Vereeniging
ooor Vrouwenkiesrecht in het jaar 1908 van 21 afdeelingen
klom tot 48 en haar zielental van 3350 tot 5400.
Hoe het met den Bond voor Vrouwenkiesrecht in dit
opzicht geschapen staat, weten wij niet precies, maar in
elk geval werd ook door het beleggen van vergaderingen
en het houden van cursussen vrij wat propaganda gemaakt;
èn ledental èn afdeelingen, aantal zijn ook aan die zijde
toegenomen.
En nu vrouwenarbeid! Nieuwe banen openden zich
FEUILLETQN.
üuflige fwndwerÉen.
In de November- en Decembernummers van „De Bode", orgaan
van den „Bond van Ned. Oud." bepleiten verschillende ingezonden
stukken het nut van handwerken en handenarbeid, wegen deze twee
tegen elkander en halen daarbij aan de vraag of jongens en meisjes
beiden dat onderwijs moeten genieten. Allen voelen, dat er ir dit
opzicht iets mangelt aan ons onderwijs, maar niet allen zoeken
de oplossing in dezelfde richting. Daar zijn er die het handwerkonderwijs voor meisjes „a tort et a. travers" verdedigen, als
voor haar immer en altijd onmisbaar. Dat zijn degenen, die reeds
in het vrouwelijk schoolkind boven alles de toekomstige huisvrouw
en moeder zien, alsof ieder zoo'n vrouwelijk schoolkind echtgenoote en moeder wordt en, zoo ja, alsof ieder dier vrouwen dan
ten eeuwigen dage zal moeten breien en stoppen en kleeren
verstellen. Dezulken noemen het vervormen van het handwerkonderwijs door middel van sloyd, zoodanig dat het bruikbaar is
voor de leerlingen van beide seksen, misvormen en achten den
daaraan besteden tijd vetbeuzeld. De uren der handwerken moeten,
volgens hun meening, eer verlengd dan besnoeid worden, altijd
maar ter wille dier toekomstige moeder.
Maar is de lagere school dan geroepen toekomstige huisvrouwen en moeders te vormen? Evenmin toch immers als zij de
niet voor de vrouw; onder de werkeloosheid lijdt ook. zij,
zoo goed als de man, zoodat menigeen, in haar eigenlijk
vak geen werk vindende, kwam vergrooten het heirleger
van haar die— ofschoon onbekwaam — zich uitgeven voor
huishoudster, schoonmaakster en dergelijke, in toepassing
brengende de maar al te zeer verkondigde stelling, dat
elke vrouw de huishoudelijke werkzaamheden moet kunnen
en dus ook kan verrichten.
In elk vak bijna door de mannelijke vakgenooten met
leede oogen aanschouwd, hoogstens geduld, is haar strijd
om het bestaan immer zwaarder dan de zijne. En daar
waar het meerendeel der mannen-collega's de vrouwen
beschouwen als hun evenwaardigen en haar recht erkennen
op eigen brood verdienen, komt de overheid in het midden
om haar dat recht te ontnemen. In 1908 meer dan in tal
van jaren.
Wij zien ze aan onzen geest voorbij trekken de
talrijke gehuwde onderwijzeressen, reeds ontslagen en voor
wie ontslag nog in den schoot der toekomst is verborgen;
wij denken opnieuw aan de vele gemeenten — te talrijk
al geworden om ze op te sommen en daaronder de voornaamste steden van ons land -- wier besluiten, ondanks
protesten van verschillende zijden, door Gedeputeerde
Staten werden goedgekeurd, ofschoon met de wet in s'rijd;
wij toornen, als wij ons herinneren, hoe door een achterdeurtje — de motie — de vrouw wordt uitgegooid, die
eerlijk haar brood wil verdienen, wijl zij door de voordeur
— de wet — niet mag worden uitgedreven; wij vreezen
nog erger, want als het ministerieele leven van den heer
Heemskerk nog maar eenigen tijd duurt, dan zal hij wel
zorgen, dat zelfs het argument van wetsverkrachting door
de dragers van het gezag wordt ontnomen aan de verdedigers van het recht der vrouw, omdat hij bij wet de
gehuwde vrouw uit alle gemeente- en rijksbetrekkingen
wil weren.
Menigeen zal misschien oordeelen, dat wij den strijd
tegen de gehuwde vrouw wat al te pessimistisch opnemen
en er op willen wijzen, dat wij daaruit nog niet een verdrukken van de vrouw mogen concludeeren. Al ware deze
bewering juist, dan nog zouden wij in ons afkeurend oorjongens tot aanstaande echtgenootcn en vaders heeft op te leiden?
De lagere school moet het karakter ontwikkelen, maatschappelijke deugden aankweeken, algemeer.e ontwikkeling aanbrengen,
' oog en hand oefenen, opdat het kind worde voorbereid voor zijn
taak in eigen omgeving, als maatschapswezen, om de speciale
vakkundigheden aan de algemeene ontwikkeling te kunnen toevoegen en om zich uit de verlegenheid te redden in verschillende
omstandigheden, die in ieder menschenleven zich voordoen en
waarbij de hulp van vakmenschen — om welke redenen dan ook —
niet kan worden ingeroepen. Meer behoeft de lagere school niet
te geven, mag zij o. i. zelfs niet geven, omdat bij het individu
zelf de opleiding voor een speciale bestemming op later jaren veel
meer tot haar recht zal komen en omdat al het meer dan strikt
noodige voor hen, die aan de hun toegedachte bestemming in later
jaren toch niet beantwoorden, in zeker opzicht ballast is, omdat
in ieder geval daaraan tijd besteed werd die voor andere zaken
beter had kunnen aangewend worden.
Als wij meer vergen van de lagere school, treden wij op het
gebied van vak-kundigheden en zou zij, wilden wij consequent
wezen, naast haar huidig karakter van algemeene voorbereiding,
het karakter moeten gaan dragen van een miniatuur kook-, huishoud- en ambachtsschool, alles even slecht natuurlijk, alles slechts
wordende kinderen-gedoe, kinderen-gepruts.
Onder de inzenders zijn er ook, die in dit opzicht geen verschil meer wenschen, tusschen jongens en meisjes. Langzamerhand
Vorige

Evolutie [1908], 20 - 2/7

Volgende