
J(5* 3
aa|t 8
atI 9*
GJCoensöag 3\ rjnli J907.
X*. 9Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw.
Onder Redactie van:
W. DRUCKER en Th. P. B HAVER.
*
»•
111111 • 11.11 • 1111 ii 11
ui
Abonnementsprijs per 3 maanden
f 0.75
Voor België, 't overige Buitonland en
Nod.-Indië
„ 0.95
Afzonderlijke Nummers
„ 0.05
Bureau van Redactie en Administratie:
Roelof Hartstraat 131.
AMSTERDAM.
Advertentie'n por regel
ƒ 0.16
Groote letters naar plaatniirate.
Bookuankondigingen per regel
„ 0.10
en 4/3 maal.
Aanvragen en betrekkingen
w o. 05
INHOUD.
Gemeente-Telefonisten.
Hoe het Vrouwenkiesrecht veld wint.
Bü de Broederschap der Notarissen.
Binnen de Grenzen.
Uit den Vreemde.
Literatuur.
©smeenfe-^lgfimtsitem
Hoe vaak hebben wij de tegenstanders van vrouwenarbeid bestreden, wanneer dezen het argument van unfaire
concurrentie bezigden, aangezien de vrouw — volgens
hun beweren — voor minder loon arbeidde! Hoe menigmaal toonden wij aan, dat de schuld dier loonverschillen
overal elders dan juist bij de arbeidende vrouwen te zoeken was. Zij, die arbeidsters, zouden natuurlijk veel liever
meer verdienen; alleen voelden zij, als bij intuïtie, dat zij
— veel noten op haar zang hebbende — achter het net
zouden visschen; dus aanvaardden zij — hoewel zuchtend
en schoorvoetend — het halve ei om niet een ledigen dop
te krijgen. Hoogstens dus kon haar aandeel aan de schuld
passief zijn.
Waar de schuld dan te zoeken? In den eeuwen lang
gevolgden sleur van „Tweeërlei Moraal"; in de waardeloos
verklaring van den huishoudelviken arbeid — althans dien
geen geldswaarde toekennende — en in de zucht van
groote en kleine werkgevers om goedkoope werkkrachten aan te stellen.
De „Tweeërlei Moraal". De man heeft — reeds
als 13 jarig kind — meer behoeften en moet dus zich
luxen kunnen permitteeren, die de vrouw vreemd kunnen
blijven; hij zoekt arbeid om zijn brood te verdienen; zij
hengelt daartoe naar een huwelijk; als zij betaalden arbeid
verricht, is het voor haar een bijbaantje of een tijdelijk
hulpmiddel.
De waardeloos-verklaring van den arbeid voor eigen
huishouden. De gehuwde vrouw wordt geacht haar brood
niet te verdienen; zij wordt onderhouden; als zij zelf geen
fortuin bezit — of dit wel hebbende, verzuimt met huwelijksche voorwaarden te trouwen — kan zij eigenlijk niets
haar eigendom noemen; de dochter des huizes, moeder in
haar taak assisteerende, voelt zich evenzeer de onderhoudene;
alles wordt haar geschonken; de zuster, die loonarbeid verricht, is uit den aard der zaak al heel vlug tevreden, want
zelfs bij gering loon is zij reeds in veel gunstiger conditie.
Hiervan nu maakt de werkgever, groot en klein,
— een heel gunstige uitzondering niet te na gesproken —
gretig gebruik; hij speculeert op het feit, dat het meisje
meestal den loonarbeid zoekt voor enkele jaren en daarbij
in meerdere of mindere mate nog afhankelijk blijft van
ouders of verwanten. Zelfs de groote werkgeefster, de
gemeente, maakt zich hieraan schuldig. Immers, zij
geneert zich niet te parasiteeren op de groep ouders
en verwanten, bij wie het in den tegenwoordigen
tijd zoo onmisbare corps telefonisten in huis is. Meermalen hoorden wij den Amsterdamschen wethouder Heemskerk verkondigen, dat die meisjes aan haar salaris genoeg
hadden, want dat zij — allen bijna nog ten huize der
ouders wonende — slechts kleedgeld behoefden.
Behalve dat het rekening houden met de familie-omstandigheden en het geldelijk draagvermogen van den
werknemer zeer lastig en zeer onrechtvaardig is, moeten
wij er toch even op wijzen, dat wij nimmer uit den mond
van wien ook, zelfs niet uit dien van den Heer Heemskerk dergelijke theorie hebben hooren verkondigen, waar
het gold jongens of mannen. Trouwens de Heer H. zou
raar opkijken, wanneer het Rijk diezelfde maatstaf op
hem toepaste en aldus redeneerde: „Gij zijt wethouder
van Amsterdam en hebt als zoodanig een inkomen van
ƒ 4000.— ; voor u is dus de f 2000.— inkomen als Kamerlid geen behoefte, wij zullen u dus maar met de helft,
een kwart of niemendal afschepen". Toch vindt die man
zulk een redeneering geoorloofd, als het vrouwen geldt
en vooral vrouwen, die maar f 4, f 5 of f 6 per week
verdienen.
Men zegge hier niet: do Amsterdamsche telefoniste
verdient ƒ 12.— per week; in Sept. 1905 verdienden van
de 109 telefonisten slechts 36, dus even 33 % meer dan
f 7.—; het aantal telefonisten is uitgebreid sinds dien,
maar uit den aard der zaak het sterkst in de lagere
rangen; dus moet de verhouding nu nog veel ongunstiger
zijn. Wij willen straks aan de hand der Amsterdamsche
instructie de rechten en plichten van dat corps gemeenteüjke werklieden bespreken, doch brengen eerst even in
herinnering het feit, dat ons op dit oogenblik aanleiding
daartoe geeft.
B. en W. van Amsterdam hadden een voordracht
aa|t 8
atI 9*
GJCoensöag 3\ rjnli J907.
X*. 9Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw.
Onder Redactie van:
W. DRUCKER en Th. P. B HAVER.
*
»•
111111 • 11.11 • 1111 ii 11
ui
Abonnementsprijs per 3 maanden
f 0.75
Voor België, 't overige Buitonland en
Nod.-Indië
„ 0.95
Afzonderlijke Nummers
„ 0.05
Bureau van Redactie en Administratie:
Roelof Hartstraat 131.
AMSTERDAM.
Advertentie'n por regel
ƒ 0.16
Groote letters naar plaatniirate.
Bookuankondigingen per regel
„ 0.10
en 4/3 maal.
Aanvragen en betrekkingen
w o. 05
INHOUD.
Gemeente-Telefonisten.
Hoe het Vrouwenkiesrecht veld wint.
Bü de Broederschap der Notarissen.
Binnen de Grenzen.
Uit den Vreemde.
Literatuur.
©smeenfe-^lgfimtsitem
Hoe vaak hebben wij de tegenstanders van vrouwenarbeid bestreden, wanneer dezen het argument van unfaire
concurrentie bezigden, aangezien de vrouw — volgens
hun beweren — voor minder loon arbeidde! Hoe menigmaal toonden wij aan, dat de schuld dier loonverschillen
overal elders dan juist bij de arbeidende vrouwen te zoeken was. Zij, die arbeidsters, zouden natuurlijk veel liever
meer verdienen; alleen voelden zij, als bij intuïtie, dat zij
— veel noten op haar zang hebbende — achter het net
zouden visschen; dus aanvaardden zij — hoewel zuchtend
en schoorvoetend — het halve ei om niet een ledigen dop
te krijgen. Hoogstens dus kon haar aandeel aan de schuld
passief zijn.
Waar de schuld dan te zoeken? In den eeuwen lang
gevolgden sleur van „Tweeërlei Moraal"; in de waardeloos
verklaring van den huishoudelviken arbeid — althans dien
geen geldswaarde toekennende — en in de zucht van
groote en kleine werkgevers om goedkoope werkkrachten aan te stellen.
De „Tweeërlei Moraal". De man heeft — reeds
als 13 jarig kind — meer behoeften en moet dus zich
luxen kunnen permitteeren, die de vrouw vreemd kunnen
blijven; hij zoekt arbeid om zijn brood te verdienen; zij
hengelt daartoe naar een huwelijk; als zij betaalden arbeid
verricht, is het voor haar een bijbaantje of een tijdelijk
hulpmiddel.
De waardeloos-verklaring van den arbeid voor eigen
huishouden. De gehuwde vrouw wordt geacht haar brood
niet te verdienen; zij wordt onderhouden; als zij zelf geen
fortuin bezit — of dit wel hebbende, verzuimt met huwelijksche voorwaarden te trouwen — kan zij eigenlijk niets
haar eigendom noemen; de dochter des huizes, moeder in
haar taak assisteerende, voelt zich evenzeer de onderhoudene;
alles wordt haar geschonken; de zuster, die loonarbeid verricht, is uit den aard der zaak al heel vlug tevreden, want
zelfs bij gering loon is zij reeds in veel gunstiger conditie.
Hiervan nu maakt de werkgever, groot en klein,
— een heel gunstige uitzondering niet te na gesproken —
gretig gebruik; hij speculeert op het feit, dat het meisje
meestal den loonarbeid zoekt voor enkele jaren en daarbij
in meerdere of mindere mate nog afhankelijk blijft van
ouders of verwanten. Zelfs de groote werkgeefster, de
gemeente, maakt zich hieraan schuldig. Immers, zij
geneert zich niet te parasiteeren op de groep ouders
en verwanten, bij wie het in den tegenwoordigen
tijd zoo onmisbare corps telefonisten in huis is. Meermalen hoorden wij den Amsterdamschen wethouder Heemskerk verkondigen, dat die meisjes aan haar salaris genoeg
hadden, want dat zij — allen bijna nog ten huize der
ouders wonende — slechts kleedgeld behoefden.
Behalve dat het rekening houden met de familie-omstandigheden en het geldelijk draagvermogen van den
werknemer zeer lastig en zeer onrechtvaardig is, moeten
wij er toch even op wijzen, dat wij nimmer uit den mond
van wien ook, zelfs niet uit dien van den Heer Heemskerk dergelijke theorie hebben hooren verkondigen, waar
het gold jongens of mannen. Trouwens de Heer H. zou
raar opkijken, wanneer het Rijk diezelfde maatstaf op
hem toepaste en aldus redeneerde: „Gij zijt wethouder
van Amsterdam en hebt als zoodanig een inkomen van
ƒ 4000.— ; voor u is dus de f 2000.— inkomen als Kamerlid geen behoefte, wij zullen u dus maar met de helft,
een kwart of niemendal afschepen". Toch vindt die man
zulk een redeneering geoorloofd, als het vrouwen geldt
en vooral vrouwen, die maar f 4, f 5 of f 6 per week
verdienen.
Men zegge hier niet: do Amsterdamsche telefoniste
verdient ƒ 12.— per week; in Sept. 1905 verdienden van
de 109 telefonisten slechts 36, dus even 33 % meer dan
f 7.—; het aantal telefonisten is uitgebreid sinds dien,
maar uit den aard der zaak het sterkst in de lagere
rangen; dus moet de verhouding nu nog veel ongunstiger
zijn. Wij willen straks aan de hand der Amsterdamsche
instructie de rechten en plichten van dat corps gemeenteüjke werklieden bespreken, doch brengen eerst even in
herinnering het feit, dat ons op dit oogenblik aanleiding
daartoe geeft.
B. en W. van Amsterdam hadden een voordracht