WETGEVING
tegemoet aan de maatschappelijke notie van verkrachting. In de rechtspraktijk blijkt er qua ernstopvatting een verschil te bestaan tussen gedwongen
geslachtsgemeenschap (het oude verkrachtingsbegrip), gedwongen anale
verkrachting en verkrachtingen met
een voorwerp en andere vormen van
ontucht, waarbij de gedwongen tongzoen als niet ernstig wordt beschouwd.
Het verschil in verkrachting (ernstig)
en aanranding (minder ernstig) wat tot
uitdrukking wordt gebracht in het strafmaximum, komt bijvoorbeeld niet
overeen met het ernstoordeel over de
gedwongen tongzoen als verkrachting.
De ernst van het seksueel misbruik ligt
niet zozeer in het onderscheid aanranding en verkrachting, maar hangt af
van een complex aantal factoren, waaronder de mate van dwang en machtsoverwicht, en de context waarbinnen
het seksueel misbruik plaatsvindt. Nu
de dwangmiddelen hetzelfde zijn bij
verkrachting en aanranding lijkt het
ons beter om het oude voorontwerp uit
1984 nog eens te bezien op dit punt.
Een delictsomschrijving seksuele
dwang met een aantal strafverzwarende omstandigheden komt de eenvoud
van de zedenwet ten goede. De verschillende vormen van ontucht met
minderjarigen kunnen dan eveneens
eenvoudiger worden geformuleerd. Dit
komt de helderheid van de zedenwetgeving ten goede en daarmee de bescherming van slachtoffers van zedenmisdrijven.
Het Clara Wichmann Instituut is bereid
mee te denken over een algehele herziening en vereenvoudiging van de zedenwetgeving.
14 augustus 2000
Namens het Clara Wichmann Instituut
Katinka Lünnemann
Arbeid in de prostitutie door
niet EU/EER onderdanen
Tussentijds Bericht
Vreemdelingencirculaire
TBV 2000/19
Datum: 30 augustus 2000
Geldig van/tot: 1 oktober 2000 tot en
met 30 oktober 2002
Onderwerp: Buitenlandse prostituees
van buiten de EU/EER
Vindplaats: Staatscourant 19 september 2000, nr. 181/p.l3
Bijlagen:
1. Schema: Werken in de prostitutiebranche toegestaan?
2. Advies van Ministerie van Economische Zaken van 30 september 1998
inzake prostitutie.
1. Inleiding
Op 26 oktober 1999 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het voorstel tot opheffing van het algemeen bordeel verbod. De doeleinden
1 van het voorstel
zijn:
- het beheersen en reguleren van de
exploitatie van de prostitutie, onder andere door het invoeren van een gemeentelijk vergunningenbeleid;
- het verbeteren van de bestrijding van
exploitatie van onvrijwillige prostitutie;
- het beschermen van minderjarigentegen seksueel misbruik;
- het beschermen van de positie van
prostituees
2 ;
- het terugdringen vari de omvang van
prostitutie door illegalen;
- het ontvlechten van prostitutie en
criminele randverschijnselen.
De opheffing treedt op 1 oktober 2000
in werking.
Dit TBV heeft betrekking op de toelating van en het toezicht op vreemdelingen voorzover werkzaam in of betrokken bij de specifieke bedrijfstak
prostitutie. Dit TBV geldt nadrukkelijk
ten aanzien van de prostitutiebranche.
In dit TBV wordt onder meer aangegeven hoe aanvragen om toelating als
zelfstandige prostituee moeten worden
afgedaan en worden handreikingen gegeven voor toezicht op vreemdelingen
in de prostitutiebranche. De Minister
van Economische Zaken heeft op 30
september 1998 een algemeen advies
uitgebracht met betrekking tot werkzaamheden in de prostitutie. Dit advies
is als bijlage bijgevoegd bij dit TBV.
2. Buitenlandse prostituees
Niet-EU/EER-onderdanen die voor
verblijf hier te lande in aanmerking
wensen te komen op de enkele grond
dat zij prostitutiearbeid willen gaan
verrichten, worden niet toegelaten.
Werken in de prostitutie is slechts toegestaan
artikel 9 of 10 van de Vreemdelingenwet, waarop de aantekening is geplaatst dat arbeid vrij is toegestaan.
Vreemdelingen uit niet EU/EER landen kunnen dus alleen legaal in de
prostitutie werken als ze in bezit zijn
van een vergunning tot verblijf, die het
verrichten van arbeid in loondienst
zonder tewerkstellingsvergunning toestaat. Bij een aanvraag om een verblijfsvergunning bij (huwelijkspartner)
door een prostituee dient de Vreemdelingenpolitie zeer zorgvuldig na te gaan
of er geen mogelijke schijnconstructies
in het spel zijn. De Wet voorkoming
Schijnhuwelijken en de bepalingen in
Bl/3 van de Vreemdelingencirculaire
1994, hierna Vc, bieden hiertoe instrumenten.
Prostituees van buiten de EU/EER die
niet beschikken over een geldige verblijfstitel waarmee het is toegestaan om
in Nederland te werken, mogen in Nederland geen inkomsten uit arbeid verwerven. Daartoe horen ook personen
die in Nederland verblijven op basis
van toeristenvisum en personen uit
niet-visumplichtige landen gedurende
de vrije termijn van drie maanden.
3. Werkzaamheden in een
seksinrichting
Op werkzaamheden in een seksinrichting is de Wet arbeid vreemdelingen
(Wav) van toepassing, waarbij de exploitant van de seksinrichting als werkgever in de zin van artikel 1 van de
Wav wordt aangemerkt. Het begrip
'werkgever' wordt gedefinieerd in artikel 1 van de Wav en wordt in de toelichting op dit artikel nader omschreven. De werkgever is degene die in de
uitoefening van ambt, beroep of bedrijf
een ander arbeid laat verrichten of de
natuurlijke persoon die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat
verrichten. Of er sprake is van een arbeidsovereenkomst of een gezagsverhouding is daarbij niet van belang.
Slechts het feit dat er in opdracht of ten
dienste van een werkgever arbeid
wordt verricht is voor feitelijke werkgeverschap voldoende.
3
Hieruit volgt dat de exploitant van de
seksinrichting, seksclubs en escortbedrijven en vaak ook de verhuurder van
raambordelen, die in het kader van zijn
bedrijfsuitoefening een prostituee in de
gelegenheid stelt arbeid te verrichten,
als werkgever in de zin van artikel 1
Wav kan worden aangemerkt zolang er
maar in opdracht of ten dienste van de
werkgever arbeid wordt verricht.
NEMESIS 2000 nr. 6
17
 

Arbeid in de prostitutie door niet EU/EER onderdanen - 1/6

Volgende